Een tijdje geleden moest ik opeens terugdenken aan een oudere patiënt die bij mij kwam in de fysiotherapie-praktijk. Hij had last van zijn pols en had zelf de diagnose al gesteld, namelijk “kar in de pols”. Ik had daar nog nooit van gehoord en het deed mij voorkomen als zo’n typische ouderwetse uitdrukking bij iemand met polsklachten. Dat bleek ook te kloppen. Volgens de man waren dat polsklachten die vroeger werden gerelateerd aan het langdurig duwen of trekken aan een kar. Ik vroeg of hij dan ook aan een kar had lopen duwen of trekken, maar dat was dan weer niet het geval…
In de tijd is er een bonte verzameling aan termen en beschrijvingen van klachten ontstaan die een eigen leven zijn gaan leiden en waarvan de meesten wel een plaatsje hebben veroverd in de medische boeken. ‘Kar in de pols’ is dus zo’n begrip. Na een dagje nadenken kwam ik al heel snel op een behoorlijk lange lijst met nostalgische termen en diagnoses. Ik wil ze jullie niet onthouden.
Er zijn nog meer ouderwetse of langer bestaande termen, te weten koetsiershand, schrijfkramp, meiden- of werkstersknie, bid- of patersknie, studentenelleboog, predikershand, dropping hand, fantoompijn en weduwnaarspijn. Deze laatste term is sinds 1854 een bekende term voor het korte, hevige elektrische stroomgevoel dat je in je onderarm en ringvinger/pink ervaart na het stoten van je elleboog (telefoonbotje). Deze pijn is volgens de overlevering te vergelijken met de korte, hevige rouwperiode die een weduwnaar doormaakt na het verlies van zijn echtgenote (…).
Diagnoses die gekoppeld zijn aan sportieve activiteiten zijn er volop. Denk maar aan de voetbalknie en voetballersenkel, de tennis-, golfers- en speerwerperselleboog, de springers- en lopersknie, werpersarm, skiduim, klimvinger, spring- of wandelschenen, tenniskuit, dansershiel, boksersneus en pokerface.
Dat geldt ook voor de wat modernere diagnoses: de whatsapp-nek, tablet-rug, GSM-duim, SMS-duim en Nintendo-duim, de Wii-schouder en als toppunt de Wii-knee.
Andere bekende diagnoses zijn: trommelstokvingers, Lee-Towers-elleboog, jubeltenen, klapvoet, spitsvoet, diabetische voet, slaapvoet, klompvoet, zwabbervoet, zwabberknie, stalpoten, klutsknie, knappende heup, klapkuit, hielspoor, spillebeen, klauwhand, triggerfinger, fladderthorax, blaaskaak en lachebek. Ook de termen etalagebenen en kachelbenen (tegenwoordig ook bekend onder de noemer laptop-benen) zijn al langer bekend. Bij de laatste is er sprake van het ontstaan van lichtbruine pigmentvlekken op de benen als gevolg van het lang zitten of staan bij een warme kachel/oven of tegenwoordig door een warme laptop op schoot.
Ook het item ‘flora en fauna’ is rijkelijk vertegenwoordigd in de diagnostiek of medische terminologie. Wat dacht u van een muisarm, hazenlip, kippenborst, eksteroog, kippenvel, kippenkontje, paardengebit, visschubbenhuid, vlinderuitslag, leeuwenhart, kattenkop, melkboerenhondenhaar, vogelgriep, olifantenziekte, gekke koeienziekte, hooikoorts, gordelroos, netelroos, vleesboom en ringworm, dat overigens wordt veroorzaakt door een schimmel.
Ook op een menukaart zou het één en ander niet misstaan; knoflookteen, soepoog, oogappel, bloemkooloor, melkmuil, kaaskop, waterwrat, bierbuik, wijnvlek, speknek, krentenbaard, suikerziekte, schimmelnagel, bofkont, appelwang en appelflauwte, peerfiguur, aardbeienneus, sinaasappelhuid, adamsappel en een frambozentong, welke te zien is bij iemand met roodvonk.
Specifieke orgaan- en zintuigaandoeningen worden ook heel creatief beschreven; klaplong, wandelnier, rokerslongen, clownseczeem, gromlong, boerenlong, bakkerslong, hartwater, scheurbuik, buikloop, snotneus, loopneus, loopoor, koortslip, druiloor en suisoor.
De doe-het-zelvers komen ook aan bod met hun kalknagel, hamerteen, schroefgewricht, zaagtand, timmermansoog, lasoog en bouwvakkers-decolleté.
Er is tenslotte nog een aantal termen die ook kunnen worden opgenomen in de diagnostische handboeken, maar die gezien hun dubbelzinnigheid nog steeds op een apart lijstje staan: schaambeen, zeiksnor, hangtiet, wiebelkont, flapdrol, scheurmond, slaapzak, golfbal, pijpbeen, pispaal, huppelk@t en dropl@l.
En wat dacht je van je donder, lazerij, lurven, kladden en hurken? Waar zitten die eigenlijk?